In het noorden van Guatemala is de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen de afgelopen jaren sterk toegenomen: de oorspronkelijke natuur én de lokale gemeenschappen moeten plaatsmaken voor bijvoorbeeld plantages, mijnbouw of waterkrachtcentrales. Juana Ical en haar gezin werden in 2011 met geweld uit hun huis gezet omdat op de plek van hun huis een suikerrietplantage kwam. Hun huis werd in brand gestoken, samen met alle gewassen op het land. De familie bleef getraumatiseerd en met lege handen achter. Gelukkig kwam er hulp.
Conflicten om land hebben in Guatemala een lange, treurige en gewelddadige geschiedenis. Al rond 1900 stelde de toenmalige president Estrada Cabrera het land open voor buitenlandse investeringen en hij verleende onder andere grote concessies aan de Amerikaanse United Fruit Company (UFC). Tijdens latere regimes werd het land een dictatuur: de samenleving werd gemilitariseerd en de macht van de UFC nam toe. In de jaren ’50 startte president Jacobo Arbenz Guzmán echter landhervormingen, tot woede van het leger, de UFC én de Verenigde Staten die via de UFC profiteerden van de opbrengsten van het vruchtbare Guatemalteekse land. Ze wierpen de regering van Guzmán omver en er volgden een lange rij dictators en een burgeroorlog, waarvan vooral de indiaanse bevolking het slachtoffer werd, met als dieptepunt de genocide in de jaren ’80.
Weelderige natuur wordt plantage
Nog altijd is het kostbare land oneerlijk verdeeld: 13 steenrijke, machtige families bezitten zo’n 70% van de grond in Guatemala. Ze gebruiken het veelal om in te spelen op de wereldwijde vraag naar onder andere biobrandstoffen, suiker en koffie. Er zijn veel buitenlandse investeerders betrokken bij de exploitatie van de Guatemalteekse natuur. De mensen die er vaak al generaties lang wonen, hebben weinig mogelijkheden om hun recht te halen: ze worden verdreven uit hun huizen en moeten elders een nieuw bestaan zien op te bouwen. Zo werden in maart 2011 meer dan 769 Maya- en boerenfamilies met geweld verdreven van hun land in de Polochic Vallei in de gemeente Panzós in het department Alta Verapaz. Gewapende troepen, politie en veiligheidstroepen van suikerbedrijf Chabil Utzaj voerden de uitzetting uit. De gewassen en huizen van de families werden in brand gestoken; enkele mensen werden vermoord of raakten gewond en de kleinschalige landerijen en weelderige natuur werden een grote suikerrietplantage.
Het gezin van Juana Ical (59) was een van de families die in 2011 hardhandig uit hun huis werden verdreven. Vóór de uitzetting leefden ze jaren in angst door onderdrukking en geweld van de grote bedrijven en de overheid, die ieder moment konden toeslaan; ze werden bedreigd en konden niet veilig over straat. Bij de uitzetting werden hun huis en gewassen verbrand en verloor de familie al haar bezittingen. Ze moesten vluchten voor hun leven. Dat was een verschrikkelijke, traumatische ervaring voor Doña Juana, haar man en hun tien kinderen, die diepe sporen heeft achtergelaten en hen letterlijk met lege handen achterliet.
Land pachten
We zijn nu tien jaar verder en gelukkig ziet het leven van Juana en haar familie er inmiddels heel anders uit. Na veel onderhandelingen met de betrokken overheidsinstanties en dankzij de samenwerking tussen lokale NGO’s en de hulp van internationale ontwikkelingsorganisaties, zijn de getroffen families erin geslaagd samen land te pachten. Nu beschikken 76 families over ruim 200 hectare grond. Ze verbouwen er onder andere cardamom, mais en koffie. Met de opbrengsten daarvan kunnen ze de pacht opbrengen. De families hebben een comité opgericht dat verantwoordelijk is voor het organiseren en coördineren van de gemeenschappelijke projecten, de opbrengsten en de kosten voor het land.
Doña Juana: “Mijn leven is erg veranderd sinds die dag in 2011. Ik heb nu samen met mijn zoon een winkeltje met houdbare producten. Dat konden we beginnen met het geld dat hij verdiende met vissen. Mijn zoon bouwt nu zijn eigen huis naast dat van mij en mijn man.” Juana heeft ook meer rust vertelt ze: “Vroeger leefden we in constante angst voor geweld en de dreiging dat ons huis en onze gewassen zouden worden verbrand. Nu kunnen we rustig eten en slapen en voel ik vrede in mijn hart.”
Juana vertelt hoe belangrijk de hulp is die haar gemeenschap heeft gekregen: “Het laat de overheid zien dat we niet alleen staan. De steun van deze organisaties is essentieel omdat ze ons hebben geholpen en bemoedigd. Ze hebben ons uitgelegd wat onze rechten zijn en dat we de overheid kunnen vragen die te respecteren. Dankzij hun hulp hebben we een beter leven.”